De theologen en de updates
Essay
Wanneer de engelen dansen, doen ze dat op spitse spitzen, zo spits als pasgeslepen potloden, en de sukkelige godgeleerden die ten dans zijn gevraagd, worden steevast draaierig van hun duizelingwekkende pirouettes. Ze willen ook helemaal niet dansen, die theologen, daar zijn ze veel te serieus en te zwaarwichtig voor, ze willen tellen, maar daar hebben de engelen met hun luchtige lichamen niets mee te maken, ze wervelen ontelbaar door elkaar.
Het verhaal over theologen die serieus van mening verschillen over het antwoord op de vraag hoeveel engelen er kunnen dansen op de punt van een naald is een bekend cliché dat in de wereld werd gezet om de onderneming van de middeleeuwse scholastieke theologie belachelijk te maken, maar dat met variaties ook nog graag wordt gebruikt om hedendaagse theologen de nutteloosheid van hun bezigheid onder de neus te wrijven. In Jorge Luis Borges’ korte verhaal De Theologen wordt er geredetwist over het wezen van de tijd, een onderneming die voor Borges ongeveer op hetzelfde lijkt neer te komen als het tellen van dansende engelen en tot op zekere hoogte heeft hij daarin gelijk. Het probleem van de tijd behoort tegenwoordig tot het gebied van de natuurkunde en is nu zeker niet meer te vergelijken met vragen over hemelse dansvloeren, maar in de tijd waarin Borges zijn verhaal laat spelen, was het een even speculatief onderwerp als de dans van de engelen. De hele onderneming is echter geen dwaze, maar verder onschuldige bezigheid van wereldvreemde geleerden die zijn verdwaald in hun eigen dolgedraaide metafysica, maar een serieuze zaak: er vallen doden. Niet onder de engelen natuurlijk, onder de theologen.
——————————————————————————————————————–
Lezing over ‘De god van het lopen’ voor Ziop in Nijmegen op 6 juni 2015
Ik zal u eerst iets vertellen over mijn eigen wetenschappelijke achtergrond en de reden waarom de lopende monniken me interesseerden. Daarna vertel ik kort even iets over de ontwikkeling van het Japanse boeddhisme, dat in feite een amalgaam van boeddhisme en shintoïsme is, en daarna gaan we naar Enryakuji, het klooster op de berg Hiei waartoe de lopende monniken behoren. En dan komen we vanzelf bij de kaihōgyō, de nachtelijke voetpelgrimages over de berg van de monniken. De kaihōgyōmonniken worden in het westen ook wel ‘marathonmonniken’ genoemd, maar dat is een misleidende term.
—————————————————————————————————————————————–
De pelgrimage over de berg
Na een lange reis over de wereld en door de instituties ben ik eindelijk waar ik wilde zijn: in de duisternis, de verblindende duisternis van half drie ’s nachts op een Japanse berg. Tussen de bomen zie ik het zwakke licht van de grote tempel, verder is alles zwart. In de verte klinkt herhaaldelijk een vreemd geluid. Klap, klap … klap, klap … klap, klap. Steeds weer drie keer twee klapjes, met tussenpozen herhaald, de ene keer zwak en heel ver weg, dan weer lijkt het heel dichtbij. Het zou een nachtdier kunnen zijn, maar ik weet dat het dat niet is. Het is het handgeklap van vier monniken en ik sta op ze te wachten.
Dan opeens duikt er een engelachtige verschijning op uit de donkerte die mij omringt, veel dichterbij dan ik had verwacht, een gestalte in het wit met aan zijn kleding een felle lamp die wilde bewegingen maakt en opgeschrikte lichtgeesten door het bos doet fladderen. Eerst ben ik degene die zich wezenloos schrikt, en enige seconden later, wanneer de engel mij in het oog krijgt, schrikt hij zichtbaar van mij. Hij richt zijn lamp even op mij en is meteen gerustgesteld: o, ja, de Nederlandse. Vlug wendt hij zijn blik weer af; hij pakt zijn rozenkrans en beweegt de houten kralen tussen zijn handen langs elkaar. Dat maakt een ratelend geluid en dat geluid zal de honderden mantra’s die de vier kaihōgyōmonniken vannacht zullen reciteren voortdurend begeleiden. Rrrrr-rrrr-rrrr oembadah-oembadah-oembadah rrr-rrr-rrr oembadah-oembada-oembadah-jàh … klap, klap … klap, klap … klap, klap. Intussen zijn ook een tweede en een derde monnik aangekomen op de plek waar ik sta en het geratel van hun rozenkransen, het gemurmel van hun stemmen en het geklap van hun handen lijkt nu van alle kanten te komen, alsof ook de bomen aan het bidden zijn geslagen. Hier worden goden vereerd die ik niet ken, op een manier die mij volkomen vreemd is.
—————————————————————————————————–
Nieuwe heiligheid in Dronten
De organisatie is zo vriendelijk geweest mij een parkeervergunning te doen toekomen, dus rijd ik vroeg op een zaterdagmorgen in november over een smal polderweggetje in de buurt van Dronten naar de parkeerplaats van het Wilhelminabos. Daar staan al drie vrolijk gekleurde auto’s van ‘De Ballonnerie’ – de ‘o’ heeft de vorm van een grote gele ballon – en voor een partytent staan mensen rode en witte ballonnen uit te delen aan de bezoekers. Het ziet er feestelijk uit, maar het is de dood die hier feestviert. De mensen die in het vers aangelegde bos met hun ballonnen een kleurige processie vormen zijn de ‘lotgenoten en deelgenoten’ van overleden kankerpatiënten. Zij gaan vandaag hun dode geliefden herdenken met het planten van een boom, en de ballonnen zullen worden opgelaten als een groet aan de dierbaren in de hemel. Vandaag wordt hier de ‘Bomen voor het leven’-dag gevierd.
Ze weten het waarschijnlijk niet, en ze hebben natuurlijk ook wel iets anders aan hun hoofd, maar deze ‘lotgenoten en deelgenoten’ schrijven hier geschiedenis. Hier in het piepjonge polderbos is iets opmerkelijks aan het ontstaan: een infrastructuur die alle kenmerken van een heiligdom vertoont, bezoekers die zich gedragen als pelgrims, en om het plaatje compleet te maken is er ook een ‘heilige stichter’, die op kaplaarzen rondloopt en natuurlijk ook niet weet dat hem een heiligverklaring boven het hoofd hangt.
Hier in Dronten begint mijn reis, mijn zoektocht naar het wezen van heilige plaatsen, die kristallisatie van ruimte en tijd die niet met de zintuigen is waar te nemen en op sommige plekken toch zo duidelijk aanwezig is, soms ijl en helder als het blauw van de hemel, soms troebel en zwaar, zo verontreinigd met foute ideeën dat je er bijna niet meer kunt ademen en er zo snel mogelijk weer weg wilt. Deze plek op grond die zelf ook nog ‘in den beginne’ is, nog maar net uit het tohoe wabohoe van de golven is opgediept, dit prille begin van wat toch al duidelijk een heilige plaats is, lijkt me een goed uitgangspunt voor mijn reis. Hier is het soortelijk gewicht van tijd en ruimte nog maar nauwelijks voelbaar toegenomen, deze plek is nog niet besmet met geschiedenis.
—————————————————————————————————–
Bewegen is een zegen voor de geest
Waarom moeten mensen toch zo nodig pelgrimeren? Pelgrimages naar heilige plaatsen komen in alle grote godsdiensten voor en ze kunnen met enig recht een universeel menselijk verschijnsel worden genoemd, maar in het christendom passen ze niet: de christelijke godheid is niet gebonden aan een vaste plaats, hij is alomtegenwoordig en altijd in de nabijheid van de gelovige. Dat belette de christenen niet om toch op grote schaal op pelgrimage te gaan, ondanks de af en toe hevige protesten van de theologen en ondanks de verboden die de kerkelijke autoriteiten op gezette tijden uitvaardigden. Zelfs de protestantse dominees van de zestiende en zeventiende eeuw hadden er hun handen vol aan om hun schaapjes te weerhouden van deze ‘paapse superstitiën’. Nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, wordt de ene kerk na de andere gesloten, maar veel bedevaartplaatsen melden jaar na jaar stijgende bezoekersaantallen. Daarnaast ontstaan er voortdurend nieuwe bedevaartsoorden, waarvan een aantal geen enkele kerkelijke binding meer heeft, zoals het Wilhelminabos in Dronten, een gedenkplaats voor overleden kankerpatiënten, waarvan de ruimtelijke indeling overeenkomt met die van een klassiek christelijk heiligdom en waar de bezoekers zich gedragen als pelgrims. Het ritueel van de pelgrimage, dat de vroege christenen overnamen van de hen omringende culturen en dat door de eeuwen voor onenigheid heeft gezorgd, heeft niet alleen theologische kritiek en kerkelijke verboden overleefd, maar blijkt ook in een tijd waarin de kerken genoegen moeten nemen met een plek in de marge van de samenleving, springlevend te zijn. Aan de alomtegenwoordigheid van God kan twijfel bestaan, aan de alomtegenwoordigheid van de pelgrimage niet.
Ik zal proberen met data uit de moderne levenswetenschappen aannemelijk te maken dat ons evolutionaire erfgoed tot op zekere hoogte de ondergrond vormt waaruit de pelgrimage als vanzelf tevoorschijn schiet. Die data laten namelijk zien dat ruimte en beweging in de ruimte een cruciale rol spelen in het functioneren van de menselijke geest.
Lees hier verder
—————————————————————————————————–
God is in het lopen
In zijn boek Running the Spiritual Path verdedigt Roger D. Joslin, een theoloog verbonden aan de Episcopal Church in Austin (Texas), de stelling dat God evengoed gevonden kan worden in een lekker stukje hardlopen als in de kerkelijke liturgie. In de visie van Joslin is hardlopen op zichzelf, geheel los van de betekenis die eraan wordt toegekend, een spirituele activiteit. En het feit dat deze spiritualiteit verband houdt met een verhoogde activiteit van bepaalde stoffen in de hersenen, doet niets af aan de spirituele en religieuze kwaliteit ervan, aldus Joslin: ‘Ooit dacht ik dat het plezier dat ik beleefde aan het hardlopen het gevolg was van de productie van endorfines in mijn bloed. Nu begrijp ik dat die endorfines ook door God geschapen zijn. […] God is in the physical’. Joslin beschouwt zijn hardloopactiviteiten als een spirituele oefening die hij een plaats probeert te geven in de christelijke traditie waartoe hij behoort. Hij noemt zijn onderneming running prayer. Dat moet niet worden opgevat als ‘bidden tijdens het hardlopen’ maar als ‘hardlopen dat bidden is’. Joslin ziet het hardlopen als een vorm van meditatie en als een uitbreiding van het zittend mediteren dat hij ook beoefent, en hij vergelijkt de hardlopers die op zondagmoren in hun bezwete T-shirts rond het meer rennen met de keurig geklede kerkgangers in de straten van de stad. Beide volvoeren hun zondagse liturgie en Joslin vraagt zijn lezers goed te overwegen wie van beide daarbij op de meest authentieke wijze de ‘zondagsrust’ in acht neemt. Hij schrijft: ‘Naarmate de mens zich verder ontwikkelt, zijn andere vormen van liturgie en gebed, van communicatie met God, mogelijk. […] Het oude Israël was een maatschappij die leefde van de landbouw, en de viering van de sabbat betekende rust van de fysieke arbeid op het land. Hier, in het westen aan het begin van de eenentwintigste eeuw, werken de meeste mensen met hun hoofd. Een goede viering van de sabbat zou voor ons moeten betekenen dat we onze geest laten rusten. En een stuk hardlopen biedt daarvoor een uitstekende gelegenheid. Je gebruikt je lichaam, en laat de geest rusten […] Hardlopen kan een belangrijk onderdeel van je religie worden, het biedt een manier om dichter bij God te komen, los van de vraag hoe je je God voorstelt’. Dat zijn opmerkelijke woorden.
—————————————————————————————————————————————————————–
Sport als religieus ritueel
‘Heilige kracht wordt door beweging losgemaakt’, schreef de theoloog Gerardus van der Leeuw al in 1932 en hij had zelf waarschijnlijk maar nauwelijks door hoe waar die opmerking is. Dat een protestantse dominee tot zo’n opmerkelijke uitspraak kwam, is natuurlijk heel bijzonder, want de protestanten beperken zich over het algemeen tot het woord om toegang tot het heilige te krijgen. Maar ook in rooms-katholieke kringen werd (en wordt nog steeds) heel weinig aandacht besteed de concrete beweging als onderdeel van het ritueel. Er wordt nu eenmaal meer of minder bewogen, eerder minder, maar dat heeft verder geen betekenis. Het christendom is een godsdienst van de geest, het lichaam doet niet echt mee. Nog steeds niet. En als gevolg daarvan zijn sport en religie in de westerse maatschappij twee volstrekt gescheiden categorieën geworden. Maar dat is niet altijd zo geweest en op sommige plaatsen is het nog steeds niet zo. Sterker nog: er zijn argumenten aan te voeren dat sport en religie dezelfde achtergrond hebben in de ontwikkeling van de mens en in eerste instantie een en hetzelfde fenomeen vormden.