De hoop van de pelgrim

leestijd 25 minuten

Lezing gegeven in het Huis van Eemnes op 4 september 2025

1. Spes non confundit

Spes non confundit, De hoop wordt niet beschaamd, een citaat uit de brief aan de Romeinen en de titel van het pauselijke document dat is gepubliceerd ter gelegenheid van het Heilig Jaar 2025. En het thema van dat jubeljaar is ‘Pelgrims van Hoop’.
Dat lijkt een goed gekozen thema, want vooral in Europa is de kans groot dat, wanneer je iemand ziet wandelen met een grote rugzak op zijn rug, die wandelaar zich een pelgrim noemt. Pelgrimeren kun je overal vandaag de dag en het is immens populair.
Ook het thema hoop is actueel. Het ene na het andere boek over hoop wordt gepubliceerd. De tijden zijn onrustig: de politieke ontwikkelingen, oorlogsdreiging, de klimaatcrisis en de groeiende macht van bigtech baren ons zorgen en soms is het heel moeilijk iets te vinden waaruit nog hoop geput kan worden. Kortom: het thema ‘Pelgrims van Hoop’ lijkt een verrassend goedgekozen en actueel thema dat ook uitstekend bij het heilig jaar past. Daarover straks meer. Alles prima zou je denken.
Totdat je het document van het Vaticaan gaat lezen. De schrijver van het document heeft zich niet echt ingelezen in de actuele literatuur, niet die over pelgrimage en niet die over hoop. Met de pelgrims worden in het document alleen bedoeld de gelovigen die in het Heilig Jaar naar Rome komen om een aflaat te verdienen door de zeven pelgrimskerken aldaar te bezoeken. En met hoop doelt men op de hoop op het eeuwig leven, dat je tegemoet kunt zien wanneer je eenmaal die aflaat op zak hebt. Er staat nog veel meer in het document, maar ik wil het hierbij laten.
Ik wil u eerst iets vertellen over het fenomeen ‘heilig jaar’, daarna iets over de hoop, en tenslotte iets over de pelgrimage als de geritualiseerde hoop.

2. Heilig jaar

De oorsprong van het begrip heilig jaar ligt in het Oude Testament. Daar staan op verschillende plaatsen verschillende voorschriften over wat een heilig jaar betekent en wat er dient te gebeuren in dat jaar. Het hele idee van het heilig jaar in het Oude Testament is waarschijnlijk terug te voeren op de landbouwpraktijken in het hele Midden Oosten, waar men ieder zevende jaar een akker braak liet liggen om de grond de kans te geven zich te regenereren. In het Oude Testament wordt dat agrarische gebruik in een religieuze context geplaatst. We vinden daar nog iets van terug in het begrip ‘sabbatsjaar’: de akkers moeten in het zevende jaar sabbat houden en rusten zoals God rustte op de zevende scheppingsdag.
In de agrarische samenleving die het oude Israël was, nam het bezit van de grond en de voortdurende dreiging van een maatschappij van enerzijds rijke grootgrondbezitters en anderzijds een verpauperde bevolking van slaven en horigen die van hen afhankelijk was, een belangrijke plaats in bij de voorschriften voor het heilig jaar of het jubeljaar. Vooral bij de profeten vind je overal protesten tegen de rijken die de grond van de armen opkopen of zelfs roven waardoor de ongelijkheid in de maatschappij steeds groter wordt.
Het agrarische gebruik de akkers te laten rusten en op krachten te laten komen, werd in het oude Israël niet alleen omgevormd tot een religieus gemotiveerd gebruik, het werd ook uitgebreid tot de hele samenleving. Het heilig jaar of het jubeljaar is in de latere geschriften van het Oude Testament een periode van wedergeboorte, een nieuw begin voor iedereen, maar vooral voor degenen die pech hebben gehad in het leven en die de gelegenheid moet worden geboden om een nieuwe start te maken, vrij van de lasten van het verleden. Het boek Leviticus is de belangrijkste bron die ons vertelt over de instelling van zowel het sabbatsjaar als het jubeljaar.
Ik lees u even een stukje voor.

De oorsprong van het begrip heilig jaar ligt in het Oude Testament. Daar staan op verschillende plaatsen verschillende voorschriften over wat een heilig jaar betekent en wat er dient te gebeuren in dat jaar. Het hele idee van het heilig jaar in het Oude Testament is waarschijnlijk terug te voeren op de landbouwpraktijken in het hele Midden Oosten, waar men ieder zevende jaar een akker braak liet liggen om de grond de kans te geven zich te regenereren. In het Oude Testament wordt dat agrarische gebruik in een religieuze context geplaatst. We vinden daar nog iets van terug in het begrip ‘sabbatsjaar’: de akkers moeten in het zevende jaar sabbat houden en rusten zoals God rustte op de zevende scheppingsdag. In de agrarische samenleving die het oude Israël was, nam het bezit van de grond en de voortdurende dreiging van een maatschappij van enerzijds rijke grootgrondbezitters en anderzijds een verpauperde bevolking van slaven en horigen die van hen afhankelijk was, een belangrijke plaats in bij de voorschriften voor het heilig jaar of het jubeljaar. Vooral bij de profeten vind je overal protesten tegen de rijken die de grond van de armen opkopen of zelfs roven waardoor de ongelijkheid in de maatschappij steeds groter wordt. Het agrarische gebruik de akkers te laten rusten en op krachten te laten komen, werd in het oude Israël niet alleen omgevormd tot een religieus gemotiveerd gebruik, het werd ook uitgebreid tot de hele samenleving. Het heilig jaar of het jubeljaar is in de latere geschriften van het Oude Testament een periode van wedergeboorte, een nieuw begin voor iedereen, maar vooral voor degenen die pech hebben gehad in het leven en die de gelegenheid moet worden geboden om een nieuwe start te maken, vrij van de lasten van het verleden. Het boek Leviticus is de belangrijkste bron die ons vertelt over de instelling van zowel het sabbatsjaar als het jubeljaar. Ik lees u even een stukje voor.

Na verloop van zeven sabbatjaren, zevenmaal zeven jaar, tezamen negenenveertig jaar, moet gij op de dag van verzoening, de tiende dag van de zevende maand, luid de bazuin laten klinken. […] Dat vijftigste jaar moet een heilig jaar voor u zijn; dan moet ge in het land afkondigen dat alle bewoners hun slaven vrijlaten. Het moet een jubeljaar voor u zijn; iedereen wordt hersteld in zijn vroeger bezit en keert terug naar zijn familie. […] Koopt gij grond van een volksgenoot, dan moet ge bij het vaststellen van de prijs rekening houden met het aantal jaren sinds het laatste jubeljaar. En hij moet de verkoopprijs berekenen naar het aantal jaren, dat het nog oogst opbrengt. De prijs zal hoger zijn, als er nog veel jaren komen, en lager, als er weinig jaren moeten verstrijken, want hij verkoopt u een aantal oogstjaren. […] Verkoop van land mag terugkoop niet uitsluiten, want het land behoort aan Mij; gij zijt er vreemdelingen en gasten. […] Vervalt uw broeder tot zo grote armoede dat hij zich aan u moet verkopen, behandel hem dan niet als een slaaf; […]hij moet tot het jubeljaar in dienst blijven; dan kan hij met zijn kinderen van u heengaan: hij kan terugkeren naar zijn familie en wordt in zijn bezit hersteld.

Samengevat: omdat het land van God is en niet van de Israëlieten — zij hebben het alleen in bruikleen — kan niemand het voor zichzelf opeisen. Eens in de vijftig jaar moet schoon schip worden gemaakt en het land weer eerlijk worden verdeeld. Schulden moeten worden kwijtgescholden en slaven moeten worden vrijgelaten en. Daarbij moet wel de aantekening worden gemaakt dat dat alleen gold voor mannen uit het volk Israël die zichzelf als slaaf hadden moeten verkopen. Voor vrouwen die door hun familie als slaaf waren verkocht, gold het niet en ook niet voor buitenlandse slaven.
Op andere plaatsen in het Oude Testament, die wat ouder zijn dan Leviticus, komen deze geboden in wat andere vorm voor.
Leviticus is waarschijnlijk geschreven na de Babylonische ballingschap in de vijfde eeuw voor Christus en in feite is Israël daarna (met een uitzondering van een paar jaar in de tweede eeuw voor Christus ten tijde van de Makkabeeën) tot 1948 nooit meer baas in eigen huis geweest, maar heeft het altijd deel uitgemaakt van grote rijken. Perzen, Grieken, Romeinen, Ottomanen en Engelsen waren er de baas. En het heeft er alle schijn van dat de uitgebreide voorschriften voor het sabbatjaar en het jubeljaar nooit in de praktijk zijn gebracht.

Dat neemt niet weg dat paus Bonifatius VIII met het idee aan de haal ging. Nadat in 1291 de laatste kruisvaardersburcht in Akko in handen van de moslims was gevallen, werd het voor de christenen uit Europa heel lastig om hun voornaamste heiligdom, Jeruzalem, de plek waar Jezus van Nazareth had geleefd en was gestorven, te bezoeken. Paus Bonifatius dacht waarschijnlijk dat het handig zou zijn om in dat gat te springen en Rome in plaats van Jeruzalem tot de heiligste stad van de christenheid te maken. En hij had sterke argumenten.
In Jeruzalem kon je weliswaar in de voetstappen van Jezus de plaatsen bezoeken waar hij volgens de evangeliën was geweest, maar door de vele oorlogen in het gebied en de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, gevolgd door de volledige herbouw inclusief een nieuwe naam voor de stad door keizer Hadrianus, was er weinig concreets meer te zien. Er was een kerk die over het graf van Jezus heette te staan, maar het graf zelf was er al niet meer. En daar had Rome met zijn twee apostelgraven, van Petrus en van Paulus (ik reken Paulus ook maar even tot de apostelen), veel betere papieren. Relieken waren al vanaf de vroege middeleeuwen belangrijke dragers van heiligheid en Rome had, in tegenstelling tot Jeruzalem, relieken in overvloed.
En dus riep paus Bonifatius VIII het jaar 1300 uit tot het eerste heilig jaar of jubeljaar van de christenen. En hij gaf er meteen een andere draai aan. Zijn jubeljaar was niet gericht op agrarische regeneratie, en ook niet op de regeneratie van de maatschappij, maar op de regeneratie van de christelijke ziel. Wie in het jubeljaar naar Rome kwam en daar een tocht langs de zeven pelgrimskerken maakte, kon een volle aflaat verdienen, een volledige vrijstelling van de tijd in het vagevuur die iedereen wachtte om zijn aardse zonden uit te boeten, voordat hij of zij naar de hemel kon. Voor Bonifatius was het heilig jaar het jaar van de vergeving van alle zonden.
Het plan van Bonifatius was dat er elke honderd jaar een heilig jaar gehouden zou worden. Het nadeel daarvan was dat niet iedereen in zijn leven een heilig jaar mee zou maken en dus niet iedereen de kans zou hebben zich van zijn zondenlast te bevrijden en daarom werd dat vrijwel meteen verkort tot 50 jaar. 1350 was ook een heilig jaar. Daarna werd dat nog een verkort tot 33 jaar (de leeftijd van Jezus) en in 1470 werd het 25 jaar en dat is het nu nog steeds. Intussen zijn er voor bijzondere gelegenheden ook tussentijdse heilige jaren uitgeroepen en is er ook wel eens heilig jaar overgeslagen omdat de politieke omstandigheden het onmogelijk maakten. Maar 2025 is dus een regulier heilig jaar. In 1500 werd het heilig jaar voor het eerst ingeluid en afgesloten met het openen en sluiten van een speciale heilige deur in de Sint Pieter en tegenwoordig worden er ook heilige deuren geopend in Jeruzalem en Bethlehem en op een aantal andere plaatsen.
Samenvattend: heilige jaren zijn dus zowel in het jodendom als in het christendom, weliswaar met verschillen accenten, jaren van vergeving en vernieuwing, kortom van hoop. En waar het in het jodendom nog om een heel concrete hoop ging voor degenen die pech hadden gehad in het leven, gaat het in het christendom uitsluitend om een eschatologische hoop, een hoop die is gevestigd op het leven na dit leven.
Ik denk, maar dat is mijn mening, dat een terugkeer naar de joodse betekenis van het heilig jaar, waarin wordt benadrukt dat de aarde niet van ons is, omdat wij hier maar kort verblijven, heel goed zou werken in deze tijd. En ik vind het heel jammer dat daarvan in het document van het Vaticaan niets terug te vinden is.
Het christelijk heilig jaar is altijd gepaard gegaan aan grote pelgrimsstromen. Vooral naar Rome natuurlijk, maar wie zich die reis niet kon veroorloven of om andere redenen niet in staat was naar Rome te reizen, was er altijd wel een mogelijkheid, bijvoorbeeld in de dichtstbijzijnde kathedraal, om een wat kleinere aflaat te verkrijgen ter gelegenheid van het heilig jaar. Maar hoe dan ook: vrijwel iedereen moest een langere of kortere pelgrimstocht maken om mee te profiteren van de mogelijkheid tot zondenvergeving die in het heilig jaar werd geboden. Het heilig jaar en de pelgrimage zijn, kortom, nauw met elkaar verbonden en dat is in 2025 niet anders dan in het jaar 1300.
Dus: pelgrimage en hoop zijn de sleutelwoorden van het heilig jaar. Eerst de hoop.

3. Hoop

Volgens de Griekse mythologie was Pandora de eerste mensenvrouw op aarde. De Olympische goden waren nogal ontstemd geraakt over de mensenmannen en besloten er een vrouw op af te sturen om de mannen een lesje te leren. Ze knutselden een mensenvrouw in elkaar en gaven haar schoonheid, intelligentie en talent.
Voordat ze de wereld in werd gestuurd, gaf oppergod Zeus Pandora een kruik vol onheil mee, geen doos, want dozen kenden de oude Grieken niet, een kruik, met het uitdrukkelijk bevel dat die kruik in geen geval geopend mocht worden. Dat was een trucje van de goden, want ze waren ervan overtuigd dat Pandora, onbetrouwbaar, wispelturig en nieuwsgierig als vrouwen nu eenmaal zijn, niet waar, die kruik wel open zou maken en dat was precies de bedoeling. Aldus geschiedde. Pandora opende de kruik en alle onheil waarvan de mensheid tot op die dag verschoond was gebleven, vloog naar buiten en de wereld in: hongersnoden, natuurrampen, oorlogen en ziektes van allerlei aard. Ontsnapt. Pandora schrok zich natuurlijk een hoedje en wilde de kruik snel weer sluiten, en van wat er toen gebeurde, bestaan verschillende versies. In de oudste versie van de mythe (die van Hesiodos) van rond 700 voor Christus, bleef de hoop, die ook in de kruik zat, in de kruik achter toen die weer werd gesloten. Volgens een andere versie wist de hoop nog net op tijd te ontsnappen. Hoe moeten we die Griekse mythe nu interpreteren? Is de hoop een van de vele plagen die uit de kruik ontsnapten en die vanaf dat moment het leven van de mensen zouden vergallen, of hadden de goden ook de hoop in de kruik gestopt om ervoor te zorgen dat de mensheid niet aan al die ellende ten onder zou gaan? Is de hoop iets positiefs of iets negatiefs? Of is het allebei tegelijkertijd? Daar is al het nodige over gezegd en geschreven. Ik zal proberen dat hier heel kort samen te vatten.

Wij zijn geen oude Grieken, dus we hebben een andere theorie over de oorsprong van de hoop. Veel auteurs die over het onderwerp hebben geschreven, zeggen dat het een typisch menselijk fenomeen is of zelfs dat hoop is gebonden aan het bezit van taal. Dieren zouden dus geen hoop kennen. Anderen schrijven dat de hoop is gebaseerd op onze overlevingsdrang. En dat lijkt veel waarschijnlijker. De evolutie houdt niet van grote investeringen in gloednieuwe producten wanneer modificatie van het bestaande nog voldoende mogelijkheden biedt. Leven is een moeizame zaak, of je nu mens bent of bacterie. Een levend wezen dat niet aan het leven hangt en het met al zijn krachten wil verdedigen, maakt het niet lang. Zelfs een eencellige bacterie beweegt zich van een omgeving met weinig voedingsstoffen, naar een omgeving met meer voedingsstoffen om te kunnen overleven. Een heel eind verder in evolutie, in organismen die hersenen hebben, brengt alleen al het vooruitzicht op iets goeds, bijvoorbeeld iets lekkers te eten, een zeer sterke, motiverende reactie teweeg. Iets goeds in het vooruitzicht hebben, maakt nieuwe krachten vrij. Dat geldt ook voor dieren. Dat zou je al een soort korte-termijn hoop kunnen noemen. En ménsen, die veel verder vooruit kunnen kijken dan de andere dieren, en zich ook dingen kunnen voorstellen die ze niet voor zich zien, kunnen dat vooruitzicht op iets goeds zelf in de verre toekomst projecteren. En dat noemen we dan hoop: de projectie van iets goeds in de toekomst. Het goede is natuurlijk dat wat de hopende op dat moment als het goede beschouwt, wat heel goed achteraf (of voor iemand anders) het kwade kan zijn. Enkele schrijvers over hoop gaan zover dat ze de hoop onontbeerlijk achten voor het menselijk leven zelf: zonder enige vorm van hoop valt niet te leven.
In algemene zin kun je dus zeggen: zolang er leven is, is er hoop, of: hoop doet leven. In specifieke zin is dat echter niet waar: er zijn tal van situaties denkbaar waarin er wel leven is, maar geen hoop meer. En het blijkt dat een leven zonder hoop nog steeds een goed leven kan zijn.
De negatieve versie van dit perspectief is dat de hoop ons er van weerhoudt om zelfmoord te plegen, waarmee aan al het lijden in één klap een einde zou worden gemaakt. Ook dat standpunt is in de literatuur vertegenwoordigd. Arthur Schopenhauer, die zoals bekend, niet de neiging had naar the bright side of life te kijken, schrijft het volgende:
‘Hoop is het verwarren van de wens met het waarschijnlijke. Maar misschien is geen mens gevrijwaard van die gekkigheid, die het intellect bij de inschatting van een waarschijnlijkheid zozeer belemmert, dat het één op duizend voor een goede mogelijkheid houdt. En toch komt een hopeloos ongelukkige situatie overeen met een snelle dood, terwijl de steeds verijdelde en toch altijd weer oplevende hoop lijkt op een lange marteling tot de dood er op volgt. […] Het is namelijk voor de mens natuurlijk om te geloven in wat hij wenst, en het te geloven omdát hij het wenst.’ Aldus een beroemd citaat van Arthur Schopenhauer (1788-1860) die dus duidelijk maakt dat hoop volgens hem iets negatiefs is, een van de plagen die in de kruik van Pandora zaten. En een hele reeks filosofen en ander schrijvend volk was het door de eeuwen heen met hem eens. Maar er zijn ook andere geluiden. Ik ga nu niet meer alle auteurs noemen, want dat wordt een verwarrende potpourri van namen.

Ieder boek dat het fenomeen hoop behandelt, begint met een poging tot een definitie van hoop en waar dat meestal op uit draait is een opsomming van wat hoop allemaal niet is. En hoe verschillend de auteurs de hoop ook behandelen, ze zijn het er bijna allemaal over eens dat hoop niet hetzelfde is als optimisme, niet hetzelfde als positief denken, niet hetzelfde als een wens, en niet hetzelfde als een illusie.
Hoop heeft een veel hoger soortelijk gewicht dan optimisme, wensen en illusies.
Hoop is ook niet een passief wachten op een wonder, maar veel meer een actief werken in de richting van het gehoopte.
Hoop is het creëren van mogelijkheden, werken aan dat wat niet onmogelijk is, maar ook lang niet zeker.
Hoop is een beweging in de richting van het goede, niet een simpel begeren van het goede. En de hoop is niet één deugd, maar veronderstelt een heel cluster van deugden: geduld, vertrouwen, moed, vasthoudendheid, veerkracht, verdraagzaamheid en uithoudingsvermogen. Zo is uiteindelijk de slavernij afgeschaft en zo hebben vrouwen kiesrecht gekregen. En zo zal ooit de bio-industrie afgeschaft worden, zeg ik erbij.

Nu hebben we het terrein enigszins afgebakend.
Wie zegt: ‘Ik hoop dat het morgen niet regent’, gebruikt wel het woord hoop, maar niet volgens de definitie van de auteurs die ik net heb geciteerd. Je kunt de buienradar raadplegen en dan weet je al aardig wat je kunt verwachten, en daarmee de onzekerheid wegnemen. Als die buienradar aangeeft dat het morgen de hele dag plenst, dan kun je wensen dat het droog wordt, maar er op hopen kun je niet. Volgens veel auteurs is daarom in een dergelijk geval het woord hoop niet terecht: je kunt wel degelijk enige zekerheid vergaren over mogelijke regen de volgende dag en je kunt geen actie ondernemen om een droge dag waarschijnlijker te maken. Kortom: het probleem van de regen is niet geschikt om het woord hoop te rechtvaardigen. Zeggen: ik wens dat het morgen niet regent, zou dus beter zijn.

Hoop is ook niet hetzelfde als optimisme. Je kunt pessimistisch zijn ten aanzien van een toekomstscenario, bijvoorbeeld de ontwikkeling van de klimaatcrisis, maar toch hoop houden dat die crisis nog enigszins om te buigen is, zodat de uitkomst in ieder geval niet totaal desastreus zal zijn. In dat geval zul je je tot het laatst inzetten om te voorkomen dat de crisis verergert. Een optimist zal zeggen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen: het klimaat verandert nu eenmaal voortdurend, niks nieuws onder de zon; grootschalige uitsterving is er al vaker geweest; we passen ons wel aan; ‘ze’ verzinnen er nog wel iets op; een technologische oplossing ligt om de hoek. In zekere zin zitten optimisme en hoop elkaar dus in de weg, omdat voor de optimist de noodzaak tot actie minder urgent is. Het is het geloof (sic!) dat wat wij doen er toe doet, dat de hoop levend houdt, hoewel we niet van tevoren kunnen weten wat, wanneer, hoe en waar het er toe zal doen. En misschien komen we het achteraf ook niet te weten hoe en waar het ertoe deed, want de geschiedenis is vol van mensen die pas invloed kregen ver na hun dood.
Hoop is een omarmen van de onkenbaarheid van de wereld. Sommige dingen lijken onmogelijk, maar dat kan snel veranderen. Velen dachten ooit dat de afschaffing van de slavernij de ineenstorting van de wereldeconomie zou betekenen en dus onmogelijk was. Dat bleek niet zo te zijn. Eén auteur schrijft: Wij kunnen ons leven alleen maar leiden omdat talloze mensen vóór ons gehoopt en gestreden hebben voor dingen die volkomen onrealistisch en ongehoord waren. Velen zijn gestorven in de overtuiging dat ze mislukt waren en dat hun hoop niet te verwezenlijken was. Maar alleen omdat ze een deel van de keten van de hopeloze hoop zijn geworden, zijn wij er. Voor hoop heb je een lange historische adem nodig.

En tenslotte: hoop is niet hetzelfde als positief denken. Met dat positief denken is er nogal wat aan de hand. Er zijn mensen die van nature de slechtst denkbare uitkomst van welk proces dan ook verwachten, en voor hen is het waarschijnlijk wel gezond om iets positiever te leren denken. Anderzijds heeft het fenomeen ‘positief denken’ in sommige kringen iets sektarisch gekregen: wanneer je niet positief denkt, zijn tegenslagen je eigen schuld.
Positief denken neigt vaak naar magisch denken, uitgaande van de premisse dat je met je gedachten alles richting de gewenste uitkomst kunt sturen, wat in de praktijk meestal betekent dat je je vooral niet bezig houdt met het leed van anderen, want die hebben dat leed aan zichzelf te danken en mogen jouw positiviteit niet verstoren. Het verschil tussen positief denken en hoop is, dat hoop existentiële moed vereist, de moed om de realiteit onder ogen te zien en te accepteren dat mensen nu eenmaal hebben te kampen met tegenslagen van allerlei aard, die niet hun eigen schuld zijn en die ook slecht kunnen aflopen

Dus: de vereisten voor echte hoop zijn in iedere geval de bereidheid om de ernst van de problemen onder ogen te zien, de bereidheid om de onzekerheid over de uitkomst te aanvaarden, en de bereidheid om zelf in actie te komen. Dat alles onderscheidt de hoop van de wens, het optimisme en de illusie. Hoop is doorploeteren in de duisternis wanneer er geen licht is te zien aan het eind van de tunnel, accepteren dat dat licht er misschien helemaal niet is en de tunnel doodloopt, maar niet opgeven totdat dat duidelijk is. Je neemt de bittere teleurstelling die je misschien wacht, het moment waarop duidelijk wordt dat je de hoop moet loslaten, op de koop toe.

Maar waarop moet je hopen als de wereld zo in rep en roer is dat je helemaal niet weet waarop je nog zou kunnen hopen? Dat is misschien ook wel de situatie waarin we ons nu allemaal bevinden, nu we worden geconfronteerd met het einde van het leven zoals wij dat kennen. Zoals ik al zei: de politieke ontwikkelingen die richting het einde van de democratie lijken te gaan, de klimaatverandering die voor steeds grotere problemen zorgt, zoals de dramatische achteruitgang van de biodiversiteit, en waar we niet op korte termijn iets aan kunnen doen, en de ontwikkeling van bigtech, die ervoor zorgt dat dubieuze figuren de halve wereld plat kunnen leggen wanneer ze dat willen, en het is niet uitgesloten dat ze dat een keer zúllen willen. Een van de auteurs noemt het dreigende einde van de democratie, de oorlogen, de klimaatverandering en de groeiende macht van de technologiebedrijven, de apocalyptische ruiters van onze tijd. Waarop moeten wij hopen? Dat waarop we hebben geleerd te hopen, lijkt verhuisd te zijn naar het domein van het onmogelijke omdat het definitief in het verleden lijkt te liggen: de groei, de vooruitgang, het ‘alles wordt beter’. En nieuwe doelen voor onze hoop hebben we nog nauwelijks gevonden.

En daarmee zijn we aangeland bij een speciaal soort hoop. De eschatologische hoop. Dat is in het christendom de hoop op een nieuwe aarde en een nieuwe hemel. En ook wel de hoop op een leven na de dood, een eeuwig leven ‘in de hemel’. Het is in ieder geval een hoop die niet is gericht op dit leven, en daarmee is het ook een hoop die niet teleurgesteld kán worden, want als hij niet uitkomt, zul je het nooit weten. Het is een buitengewoon effectieve hoop, die mensen door de eeuwen de kracht heeft gegeven alle onrecht en ellende te doorstaan, omdat ze geloven dat er uiteindelijk gerechtigheid zal zijn.
Maar er is ook nog een ander soort eschatologische hoop, die wel is gericht op iets goeds op deze aarde, maar misschien niet gerealiseerd zal worden in dit leven, dat wil zeggen: het leven van de hopende.
Je kunt ook hopen dat een volgende generatie het einde van de tunnel zal bereiken. Je kunt hoopvol werken aan een doel, dat voor jezelf misschien niet meer bereikbaar is, maar waarmee je anderen wel een eind op weg kunt helpen. Zoals Mozes, die het volk door de woestijn leidde, maar stierf voordat het beloofde land was bereikt, zoals Jezus, die zijn leerlingen had toegerust om zijn werk voort te zetten.
Hoop is niet een passief wachten op een wonder, maar veel meer een actief werken in de richting van het gehoopte, zei ik eerder. Maar soms weet je gewoon niet wat je zou kúnnen doen. Daarvoor heeft de mens zijn rituelen ontwikkeld. Een ritueel is ‘dat wat je doet als je niet weet wat je moet doen.’ En dat brengt ons bij de pelgrimage.

4. Pelgrimage

De pelgrimage is een ritueel. Dat wat je doet wanneer je niet weet wat je moet doen, met andere woorden: dat wat je doet wanneer je stress ervaart. En de pelgrimage is een wijdverspreid ritueel. Het is al een heel oud ritueel, waarschijnlijk ongeveer zo oud als homo sapiens of misschien nog ouder.
Verder wordt de pelgrimage in alle religies en culturen gevonden, zelfs in het christendom, waarin ze eigenlijke helemaal niet past, omdat God immers alomtegenwoordig is. En ook in onze postchristelijke tijden bevolken zichzelf ongelovig noemenden in groten getale de oude en nieuwe pelgrimswegen, met een horde onderzoekers in hun kielzog. De kerk, het geloof, zelfs het christendom zijn verlaten, maar de pelgrimage bloeit als nooit te voren. Kortom: de pelgrimage mag gelden als een universeel menselijk fenomeen, geheel onafhankelijk van religie en cultuur en ook onafhankelijk van instituties. Kennelijk is het ritueel van de pelgrimage een voordehand liggende stressoplosser voor de mens. Dat wat je doet als je niet weet wat je moet doen. De pelgrimage past als een handschoen op de menselijke geest, beter gezegd, de menselijk geest heeft die handschoen zijn vorm gegeven. De menselijke geest was de mal waarop de pelgrimage is gevormd. Dat is alvast een eerste overeenkomst tussen de pelgrimage en de hoop: beide hebben hun oorsprong in de diepten van de menselijke geest: de hoop als overlevingsdrang en de pelgrimage als stressbestrijder.

Wanneer we nu wat verder inzoomen, dan zien we dat het ritueel van de pelgrimage bestaat uit twee hoofdelementen: de heilige plaats, het heiligdom, en de weg ernaartoe.
En in die twee elementen ligt ook meteen de verklaring waarom de pelgrimage zo populair is dwars door culturen en religies heen. De weg, dat wil zeggen ‘beweging’, en het heiligdom, de ‘plaats’, zijn belangrijke, misschien wel de belangrijkste, instrumenten voor ons denken.
Zoals ik al zei: de evolutie is niet zo dol op grote investeringen, dus ze maakt bij voorkeur gebruik van bestaande mogelijkheden om op verder te borduren. En er is één eigenschap van ons lichaam die een cruciale rol speelt in ons denken over de wereld om ons heen: het gevoel van ruimte dat we ons eigen maken door te bewegen. Het fundament waarop al ons denken is gebaseerd is de ruimte om ons heen en onze beweging daarin.
Dat ruimtelijke concepten een belangrijke rol spelen in de taal is al lang bekend bij filosofen en linguïsten. De alomtegenwoordigheid in de taal van ruimtelijke voorzetsels als in, uit, naar, voor, achter, boven, onder enzovoort, die ook worden gebruikt in zinnen die over heel andere zaken dan concrete ruimtelijkheid gaan, en de overvloed aan ruimtelijke metaforen die we gebruiken, zijn al veelvuldig onderzocht.
We gaan eerst naar de beweging kijken. Herman Vuijsje heeft het lopen voorgesteld als een van de antropologische constanten van de pelgrimage. Vuijsje liep van Santiago de Compostela terug naar Amsterdam, en daarover heeft hij geschreven in zijn bestseller Pelgrim zonder God. Hij ervoer het dag-in-dag-uit lopen als heilzaam. Hij schrijft in dit verband: Misschien is een pelgrimstocht heden ten dage dus een prima anti-depressivum. […] Het zou me niet verbazen als deze werking van de pelgrimstocht als anti-depressivum ook in de Middeleeuwen al gold. Een andere ‘beroemde’ wandelaar, Bruce Chatwin schreef:. Drugs are vehicles for people who have forgotten how to walk. Drugs zijn voertuigen voor mensen die niet meer weten dat ze kunnen lopen. De Nederlandse filosoof en hardloper Dirk van Weelden schreef dat hij het lopen heeft leren zien en gebruiken, als een geneesmiddel en een genotmiddel, waarmee hij dus zowel Vuijsje als Chatwin gelijk geeft. En al die uitspraken doen vermoeden dat de hersenen iets te maken hebben met de effecten van het lopen, want antidepressiva en drugs doen hun werk in de hersenen. En dat is ook zo. Er is inmiddels een overvloed aan neurowetenschappelijk literatuur waaruit blijkt dat lopen voor de mens veel meer is dan een manier om van de ene plaats naar de andere te geraken.
Het lopen heeft een positieve uitwerking op de stemming en de cognitie, je wordt er dus vrolijker en slimmer van, en met een beetje geluk brengt het je in de zevende hemel. Met andere woorden: al lopend kun je God ontmoeten. Vanuit dat perspectief is het helemaal niet zo vreemd dat de pelgrimage te voet tegenwoordig weer zo immens populair is.

En dan de heilige plaats. Ieder heiligdom is onderdeel van een mythologisch weefsel. Binnen dat weefsel is dat heiligdom een ruimte waarin het leven heel, ongeschonden, is, omdat het de ruimte is waar de godheid zich heeft gemanifesteerd. Door zich te begeven in die ruimte, die wel op aarde is maar een extra, hemelse, dimensie heeft, hoopt de pelgrim zijn eigen leven weer ‘heel’ te maken, zich te bevrijden van de gebrokenheid van het aardse leven en zo getransformeerd weer terug te keren naar zijn dagelijks beslommeringen.
En ook dat blijkt een heel krachtig fenomeen te zijn voor de menselijke psyche: één en hetzelfde heiligdom kan een rol spelen in verschillende mythologische weefsels, het kan de plaats van godheden uit verschillende religies zijn, tegelijkertijd of opeenvolgend. Heilige plaatsen oefenen een aantrekkingskracht uit die mythologische en religieuze verschillen kan overstijgen. Het feit dát een plaats heilig is, is veel belangrijker dan de reden waaróm die plaats heilig is.
Het is niet zo gek dat een alomtegenwoordige godheid wel in theorie kan worden aangehangen, maar in de praktijk niet voldoet. Alomtegenwoordigheid past niet in ons denkkader, want in de wereld waarin wij leven is niets alomtegenwoordig, we hebben daar geen ervaring mee, want alles en iedereen heeft zijn plaats. Daarom woont die alomtegenwoordige god ook gewoon in de hemel. Daar kunnen wij weliswaar bij leven niet komen, dus ideaal is het niet, maar dan weten we tenminste waar hij is. Wanneer we de blik omhoog richten, hebben we toch het gevoel dat we hem kunnen aanspreken. Maar de mens wil toch het liefst zijn god kunnen bezoeken om hem zijn noden voor te leggen. Een alomtegenwoordige god is voor de mens onvindbaar, de hemel is onbereikbaar, een plek op aarde van waaruit contact mogelijk is, is dus eigenlijk onontbeerlijk.
Het opmerkelijke is dat zowel ‘de weg’ als ‘de plaats’ ook afzonderlijk van elkaar nog zo krachtig zijn, dat ze tegenwoordig los van elkaar functioneren. Het ritueel van de pelgrimage is vandaag de dag in twee delen uiteen is gevallen. Enerzijds hebben we de klassieke gelovigen die het liefst zo gerieflijk mogelijk naar een heiligdom willen reizen, anderzijds de steeds grotere, maar nog steeds relatief kleine, minderheid van langeafstand wandelaars, die soms een heiligdom als eindpunt hebben, maar vaak ook niet. En beide groepen noemen zichzelf pelgrim. De ene groep vindt dat op pelgrimage gaan, betekent dat je gaat bidden in een heiligdom, de andere groep vindt dat op pelgrimage gaan betekent dat je dagenlang, wekenlang gaat lopen.

Samenvattend: het belang van ‘weg’ en ‘plaats’ zit diep in ons menselijk genoom ingebakken, het zijn onze belangrijkste denkmodellen en we vallen erop terug wanneer we niet weten wat we moeten doen.

Nu gaan we dat complex van weg en plaats nog wat verder ontleden en het bekijken vanuit het perspectief van een denkbeeldige pelgrim. Onze pelgrim wil iets doen aan de dreigingen die op hem afkomen, maar hij weet niet wat. Hij voelt zich machteloos, heeft geen middelen tot zijn beschikking om de gevaren die zijn toekomst bedreigen te bestrijden. Het is het geloof dat wat wij doen er toe doet, hoewel we niet van tevoren kunnen weten wat, wanneer, hoe en waar het er toe zal doen, citeerde ik, en dat geldt ook voor de pelgrim. Om toch maar iets te doen wanneer hij niet weet wat te doen aan een stressvolle situatie, gaat hij op weg. Op weg naar een heiligdom, hetzij omdat hij zijn noden wil voorleggen aan zijn god, hetzij om een lange voettocht te maken en onderweg te overdenken hoe het nu verder moet. Het maakt niet zoveel uit, want zowel onderweg als in het heiligdom kan de pelgrim zijn god ontmoeten.
Ooit was een pelgrimage een gevaarlijke onderneming. Dat is het tegenwoordig niet meer. Pelgrims worden niet meer overvallen door struikrovers, ze hoeven niet meer hun eten bij elkaar te bedelen, ze hoeven niet meer in de openlucht te slapen, ze zullen niet meer sterven van uitputting voordat ze op hun bestemming zijn aangekomen. Maar offers worden er steeds gebracht. In het heiligdom in de vorm van kaarsen, votiefgaven en geld, en ook in de vorm van rituelen die lichamelijk afzien vereisen, zoals het op de knieën afleggen van het laatste stuk van de route. En door de lopende pelgrims worden offers gebracht in de vorm van spierpijn, blaren, gevaarlijke honden, volle overnachtingsplaatsen, snurkende medepelgrims, overvolle pelgrimspaden en langs-scheurende auto’s.
Door iedere pelgrim wordt gehoopt op en gewerkt aan een betere toekomst. Geloof en moed zijn nodig, garanties zijn er niet. En wie niet verder kan, heeft misschien anderen een eind op weg geholpen.
Je kunt de pelgrimage dus heel goed de geritualiseerde hoop noemen.