leestijd 15 minuten
De organisatie is zo vriendelijk geweest mij een parkeervergunning te doen toekomen, dus rijd ik vroeg op een zaterdagmorgen in november over een smal polderweggetje in de buurt van Dronten naar de parkeerplaats van het Wilhelminabos. Daar staan al drie vrolijk gekleurde auto’s van ‘De Ballonnerie’ – de ‘o’ heeft de vorm van een grote gele ballon – en voor een partytent staan mensen rode en witte ballonnen uit te delen aan de bezoekers. Het ziet er feestelijk uit, maar het is de dood die hier feestviert. De mensen die in het vers aangelegde bos met hun ballonnen een kleurige processie vormen zijn de ‘lotgenoten en deelgenoten’ van overleden kankerpatiënten. Zij gaan vandaag hun dode geliefden herdenken met het planten van een boom, en de ballonnen zullen worden opgelaten als een groet aan de dierbaren in de hemel. Vandaag wordt hier de ‘Bomen voor het leven’-dag gevierd.
Ze weten het waarschijnlijk niet, en ze hebben natuurlijk ook wel iets anders aan hun hoofd, maar deze ‘lotgenoten en deelgenoten’ schrijven hier geschiedenis. Hier in het piepjonge polderbos is iets opmerkelijks aan het ontstaan: een infrastructuur die alle kenmerken van een heiligdom vertoont, bezoekers die zich gedragen als pelgrims, en om het plaatje compleet te maken is er ook een ‘heilige stichter’, die op kaplaarzen rondloopt en natuurlijk ook niet weet dat hem een heiligverklaring boven het hoofd hangt.
Hier in Dronten begint mijn reis, mijn zoektocht naar het wezen van heilige plaatsen, die kristallisatie van ruimte en tijd die niet met de zintuigen is waar te nemen en op sommige plekken toch zo duidelijk aanwezig is, soms ijl en helder als het blauw van de hemel, soms troebel en zwaar, zo verontreinigd met foute ideeën dat je er bijna niet meer kunt ademen en er zo snel mogelijk weer weg wilt. Deze plek op grond die zelf ook nog ‘in den beginne’ is, nog maar net uit het tohoe wabohoe van de golven is opgediept, dit prille begin van wat toch al duidelijk een heilige plaats is, lijkt me een goed uitgangspunt voor mijn reis. Hier is het soortelijk gewicht van tijd en ruimte nog maar nauwelijks voelbaar toegenomen, deze plek is nog niet besmet met geschiedenis.
In een lange stoet volgen we het gebogen pad langs glasplaten met gedichten over dood en leven, afscheid en verlies. Bij het bruggetje over de afwateringssloot is een gedicht van Harry Wanders in het glas geëtst:
‘aarzeling
hoe de stappen neergezet
geen wel of niet gaan
onontkoombaar gaan
over de brug
die over
het troebel water
van het afscheid
zal gaan’,
waarmee het bruggetje een symbool van de overgang van het leven naar de dood wordt. De nuchtere, functionele poldersloot wordt een duistere Styx, en de 8000 bezoekers die hem vandaag zullen oversteken evenzovele reïncarnaties van Orpheus die een wanhopige poging gaan doen om hun dode geliefde uit de klauwen van de god van de onderwereld te bevrijden en terug te voeren naar het licht.
Aan de andere kant van de sloot kom je op de centrale gedenkplek, een aantal ringen van bomen, gras en water. Grote glazen panelen met de namen van alle overleden kankerpatiënten voor wie hier ooit een boom is geplant staan in de binnenste grasring, 20.000 IMG_2080namen intussen. En rondom deze gedenkplek wordt het bestaande productiebos jaar na jaar vervangen door nieuwe aanplant van kleine boompjes, die op de laatste zaterdag van november door de nabestaanden zelf in de grond worden gezet.
Op een gewone dag is het er stil. Een paar auto’s op de parkeerplaats, een enkele bezoeker die de namen op de glasplaten bekijkt, een boswachter die langsrijdt in zijn terreinwagen, een paar honden die uitgelaten worden en zijn. Maar op de laatste zaterdag van november heb je een speciale vergunning nodig om je auto bij het Wilhelminabos te mogen parkeren, zijn de boswachters op volle sterkte paraat, en is er voor uitgelaten honden geen plaats. Een strakke organisatie is noodzakelijk om de achtduizend bezoekers, die verdeeld over drie groepen meer dan 2100 boompjes komen planten, allemaal aan hun trekken te laten komen. De bussen, die alle belangstellenden die zich hebben aangemeld (maximaal vijf per te planten boompje) van het station van Dronten halen, rijden in colonne over het weggetje dat naar het bos leidt, en op de plaats waar ze hun passagiers uitladen staat een container met rolstoelen klaar voor degenen die slecht ter been zijn, want het is dan nog heel eind lopen. Bij de centrale gedenkplek staan de nieuwe glasplaten verborgen onder doeken die op hun plaats worden gehouden door grote kleurige strikken. Op een overdekt podium zingt een koor en een groepje boswachters in groene uniformen staat van een afstandje toe te kijken. Voor hen is dit de stilte voor de storm, want zij zullen vandaag het planten van de boompjes in goede banen moeten leiden. Dat betekent 2100 keer een schop overhandigen en weer innemen, en 2100 keer de planters laten kiezen uit eik, berk, linde, grove den en lijsterbes.
Om elf uur begint een korte ceremonie: er worden toespraken gehouden door officials en nabestaanden, er wordt gezongen door het koor, er is een minuut stilte, de ballonnen worden opgelaten en tenslotte worden de nieuwe glasplaten onthuld, waarna iedereen zich ervoor verdringt om te zien of de naam van de dode geliefde er ook werkelijk op staat.
‘Ik vond het een mooie dienst’, zegt een oude dame tegen haar begeleidster met wie ze gearmd naar de plek loopt waar de boompjes geplant gaan worden, en met dat korte zinnetje haalt ze een wereld van associaties tevoorschijn die mijn vermoeden dat het hier om een heiligdom gaat bevestigen. ‘Een mooie dienst’ is een uitdrukking die duidt op de kerkelijke liturgie en de spreekster plaatst de herdenkingsbijeenkomst kennelijk zonder er over na te hoeven denken in die categorie, hoewel iedere expliciete verwijzing naar religie ontbreekt. God komt niet aan de orde. Maar er wordt wel gezongen over dood en leven, er wordt gepreekt over de bomen die de verbinding tussen hemel en aarde symboliseren en glaspanelen die een transparante deur naar het hiernamaals vormen, er wordt bemoedigd en getroost. Inderdaad, een mooie dienst.
Staatsbosbeheer heeft op het pas gerooide perceel op een afstand van ongeveer een meter van elkaar diepe gaten gegraven. ‘Het lijkt wel een mijnenveld’, zegt een vrouw met een Amsterdams accent. Later zit ze helemaal alleen te huilen bij het boompje dat ze heeft geplant voor haar man. De container met zijn as heeft ze aan de voet ervan begraven.
Het boompje dat drie vrouwen samen planten is niet meer dan een kaal takje van nog geen halve meter hoog. Aan het enige zijtakje dat nog net uit de grond steekt wordt met een oranje lint een echoscopiebeeld opgehangen. In het zand worden een wit lantaarntje met een waxinelichtje, een op zijn buik liggend engeltje en een beige knuffel neergezet. Helemaal boven in het boompje wordt, ook met een oranje lint, de geplastificeerde kleurenfoto van een trots lachende tiener opgehangen. Het is hartverscheurend. Als alles klaar is staan ze lang met zijn drieën naast elkaar naar het boompje te kijken. Een ander boompje. Aan de voet ligt een prachtige krans van rode en witte rozen met twee kleine glittervogeltjes er bovenop. Tussen de uiteinden van de krans ligt een ruwe steen waarop een witporseleinen plaatje is geschroefd. ‘Lieve Mama, Ik heb je bij me, diep in mij. Daarom blijf je altijd zo dichtbij. Ik hou van je. Je Yvonne’, staat erop. Achter de steen ligt een wit Rafaël-engeltje naast een vetbolletje voor de vogels in een groen netje. Voor de steen is nog een enkele roos in het zand gestoken. Aan het boompje hangt een vrolijke engel van hout en koperdraad met hartjes op zijn kleed en kleine belletjes in zijn handen. De plantster is al vertrokken. Aan de andere kant van de weg klinkt muziek. Een familie heeft een cd-speler meegenomen en viert een kleine plechtigheid bij het net geplante boompje. Verdrietig en onhandig staan vier mannen in het niets te staren bij de tonen van een smartlap.
Wanneer ik de volgende dag terugkom zijn er nauwelijks boompjes te vinden die zonder meer in de grond zijn gezet, vrijwel allemaal zijn ze versierd met iets wat aan de dode herinnert. Het mijnenveld ziet er nu uit als een slagveld waar de doden zijn weggehaald, maar hun bezittingen zijn achtergebleven.
Dat een bepaalde plaats een bijzondere status krijgt kan verschillende oorzaken hebben: de plaats zelf heeft bijzondere natuurlijke kenmerken, er is iets ongewoons gebeurd of het is de plaats waar iets speciaals wordt bewaard. In veel gevallen zal het iets te maken hebben met een herinnering. Onze capaciteit om ons iets te herinneren is nauw verbonden met ons oriëntatievermogen. Onze vroegste zoogdierherinneringen zijn de herinneringen aan de bakens in het landschap waarlangs we de weg door ons leefgebied wisten te vinden, daarop is onze hele vermogen tot leren en herinneren gebaseerd. Het is dan ook niet toevallig dat al in de oudheid werd ontdekt dat je heel veel informatie in de goede volgorde kunt onthouden wanneer je die informatie associatief ‘vastmaakt’ aan verschillende plaatsen, waar je dan in je verbeelding langs wandelt wanneer je alles weer terug wilt halen. Dat mensen behoefte hebben aan een plaats om hun herinnering aan te verbinden, blijkt ook uit een paar citaten die op de website van het Wilhelminabos staan: ‘Onze overleden broer woonde in Canada. Nu hebben we hier toch een plek van hem waar we naartoe kunnen gaan’. Een ander citaat: ‘De as is destijds verstrooid. Maar ik voel nu behoefte aan een plek waar de naam van mijn man voortleeft’.
Meestal ligt het element ‘plaats’ van een heiligdom voor de hand, hier is het gebeurd, aan deze plaats zit de herinnering vast. Maar heilige plaatsen kunnen ook willens en wetens gecreëerd worden. Dat gebeurde in de middeleeuwen al, en nu nog steeds, door het verplaatsen van heilige relieken van het oorspronkelijke graf naar een plaats waar niemand voor zijn geloof is omgekomen of anderszins in een geur van heiligheid is gestorven. De relieken maken hun nieuwe plek tot een heilige plaats. Dat gebeurt ook door het cultusbeeld van een verschijning te kopiëren: over de hele wereld zijn kopieën van de grot in Lourdes met het beeld van Maria zelf heiligdommen geworden. Oorlogsmonumenten vallen ook in die categorie, ze staan niet op de plaats van de ramp zelf, omdat die zich ver weg of op een heleboel plaatsen voltrok, maar zij vervullen wel de functie van een plaats waaraan de herinnering aan de ramp wordt vastgemaakt en van een heiligdom waar het zinloze wordt getransformeerd in het zinvolle.
In zekere zin is het Wilheminabos precies dat, een oorlogsmonument, want over kanker wordt gedacht in termen van oorlog. Zien hoe het lichaam van een geliefde in korte tijd door de ziekte wordt gesloopt wordt ervaren als een daad van extreme agressie tegen een weerloos slachtoffer. In overlijdensadvertenties wordt verteld hoe dapper de patiënt heeft gestreden, maar uiteindelijk toch het gevecht tegen de slopende ziekte heeft verloren. De dood als gevolg van kanker, zeker wanneer die op jonge leeftijd plaatsvindt, wordt niet ervaren als een natuurlijk dood, het is een inbreuk op de orde van het leven, en die moet gerepareerd worden. En ook voor dit oorlogsmonument bood de plaats zich niet vanzelfsprekend aan, maar hoe dringend en massaal de behoefte aan een heiligdom was bleek pas toen de plek er eenmaal was.
De stichter van het Wilhelminabos verloor binnen een half jaar twee dierbaren aan kanker. Dat Peter Derksen zijn aanvaring met het heilige wilde verwerken door voor beide overledenen een boom te planten was niet vreemd, hij was tenslotte de directeur van de Nationale Boomfeestdag, hij had al iets met bomen. En hij bedacht ook dat hij waarschijnlijk niet de enige was met een dergelijke behoefte. Maar dat zijn initiatief zo’n massale weerklank vond heeft misschien niet alleen te maken met het clusterbomkarakter van de ramp die kanker heet, maar ook met die bladerrijke bomen die diepgewortelde herinneringen oproepen aan een paradijselijk universum waar al het kapotte weer heel wordt.
Heiligdommen ontstaan zelden uitsluitend als gevolg van de ervaringen van individuen. Die ervaringen kunnen de aanzet geven, maar de omstandigheden moeten meewerken en om een infrastructuur van de grond te krijgen moeten er autoriteiten zijn die enig belang hebben bij het nieuwe heiligdom. Iets van dat patroon is ook bij het ontstaan van het Drontense heiligdom herkenbaar. Het toeval wilde dat de ‘ziener’ hier zelf een autoriteit was die voor de verwezenlijking van de noodzakelijke infrastructuur kon zorgen. Peter Derksen ging op zoek naar een plek voor zijn heiligdom en die plek werd gevonden in het Roggebotzand bij Dronten. Staatsbosbeheer en de Nationale Boomfeestdag schonken op 9 december 2000 tijdens de eerste ‘Bomen voor het leven’-dag een perceel bos aan het Koningin Wilhelminafonds voor kankerbestrijding. Op dat perceel werd over de bestaande infrastructuur van kaarsrechte polderwegen en -sloten een parkachtig landschap aangelegd met een centrale gedenkplek, een parkeerplaats, een rondlopende weg om beide te verbinden, en een stuk grond waarop nabestaanden hun geliefden konden eren met een nieuw aangeplant boompje. En dan schiet er een proces uit de startblokken dat bij veel nieuwe heiligdommen plaatsvindt, wat een eenmalige gebeurtenis had moeten zijn vond zoveel weerklank dat het ritueel jaarlijks herhaald moest worden. Het heiligdom en de jaarlijkse pelgrimage waren een feit.
En dat het Wilhelminabos een heiligdom is, kan niet alleen worden opgemaakt uit de ontstaansgeschiedenis en de infrastructuur – een centrale heilige plaats met daaromheen enkele ‘schillen’ die een overgang vormen van het profane naar het heilige, een kruisweg in de vorm van panelen met gedichten, en wie de vergelijking nog verder door wil trekken zou het beeldje van koningin Wilhelmina, dat in het absolute centrum van het hele complex staat, ook nog kunnen beschouwen als het cultusbeeld -, maar ook aan de bezoekers die zich gedragen als pelgrims. Een aspect van dat pelgrimsgedrag springt het meest in het oog, de exvoto’s die worden achtergelaten.
De glaspanelen met de namen staan in betonnen bakken die met aarde zijn gevuld waardoor er kleine perkjes ontstaan voor de panelen. Natuurlijk staan er bloemen en waxinelichtjes. Ook heel populair zijn keien met de naam van de overledene en soms de geboorte- en sterfdatum erop. Verder veel zonnecellampjes, engeltjes, tuinkabouters, vogeltjes, vlinders, beertjes, hondjes, poesjes en hartjes in allerlei maten, soorten en materialen, geplastificeerde foto’s, brieven en kindertekeningen, een enkel Mariabeeldje, en zelfs een bierflesje. Ook bij en aan de pasgeplante boompjes worden de meest uiteenlopende voorwerpen achtergelaten zodat sommige het middelpunt van een modern boomcultusje lijken te zijn. Dat de perkjes voor de glaspanelen verzamelplaatsen van exvoto’s zijn geworden werd door de beheerders tot voor kort niet als een probleem beschouwd, maar de hoeveelheid en het verrommelende effect ervan op de strak vormgegeven gedenkplek heeft in 2008 tot een verbod geleid, en dat verbod al weer tot protesten. Bij de bomen ziet men de exvoto’s ook niet graag, het is niet de bedoeling dat ieder afzonderlijk boompje een herinneringsmonument wordt. Staatsbosbeheer wil het bos laten verwilderen en zijn eigen gang laten gaan zodat het een natuurgebied kan worden. Bij de verschillende percelen staan wel bordjes waarop het jaar van aanplanten is aangegeven, maar het is niet de bedoeling dat de bezoekers gaan rondstruinen tussen de bomen op zoek naar hun eigen herinneringsboom, laat staan dat ze er kaarsjes zouden branden of allerlei zaken achter zouden laten. Maar bij het planten wordt een oogje toegeknepen en het lijkt erop dat de nabestaanden de bedoelingen van Staatsbosbeheer respecteren, hoewel op het internet wordt geklaagd over de slechte toegankelijkheid van het bos door de braamstruiken, die hier beslist niet mogen gaan branden maar wel degelijk een heilige plaats markeren. In vrijwel ieder christelijk heiligdom wordt een permanente strijd gevoerd tussen de pelgrims en de beheerders over het achterlaten van exvoto’s en het branden van kaarsen. De beheerders hebben theologische en praktische bezwaren tegen de bijgelovige en wanordelijke indruk die de exvoto’s achterlaten, en willen niet voordurend worden geconfronteerd met brandalarm als gevolg van omgevallen kaarsen. Exvoto’s mogen niet of alleen in een voorgeschreven vorm worden achtergelaten en kaarsen mogen uitsluitend in het daarvoor bestemde gebied worden aangestoken. En de pelgrims proberen toch steeds weer om het op hun eigen manier te doen. De kwestie van de exvoto’s zou dus wel eens een lange strijd kunnen worden tussen de beheerders van het Wilhelminabos en de nabestaanden.
Het Wilhelminabos is een heiligdom in ontwikkeling. De rituele handelingen worden voltrokken, de eerste strubbelingen tussen de pelgrims en de autoriteiten zijn al begonnen, maar de ‘theologie’ van het heiligdom is nog nauwelijks van de grond gekomen. Er zijn nog geen verhalen die de zinloze dood tengevolge van kanker transformeren in iets zinvols, maar ik verwacht dat die zeker nog zullen komen.