Sport als religieus ritueel

leestijd 20 minuten

Heilige kracht wordt door beweging losgemaakt’, schreef de theoloog Gerardus van der Leeuw al in 1932 en hij had zelf waarschijnlijk maar nauwelijks door hoe waar die opmerking is. Dat een protestantse dominee tot zo’n opmerkelijke uitspraak kwam, is natuurlijk heel bijzonder, want de protestanten beperken zich over het algemeen tot het woord om toegang tot het heilige te krijgen. Maar ook in rooms-katholieke kringen werd (en wordt nog steeds) heel weinig aandacht besteed de concrete beweging als onderdeel van het ritueel. Er wordt nu eenmaal meer of minder bewogen, eerder minder, maar dat heeft verder geen betekenis. Het christendom is een godsdienst van de geest, het lichaam doet niet echt mee. Nog steeds niet. En als gevolg daarvan zijn sport en religie in de westerse maatschappij twee volstrekt gescheiden categorieën geworden. Maar dat is niet altijd zo geweest en op sommige plaatsen is het nog steeds niet zo. Sterker nog: er zijn argumenten aan te voeren dat sport en religie dezelfde achtergrond hebben in de ontwikkeling van de mens en in eerste instantie een en hetzelfde fenomeen vormden.

XX

Kerk en theologie mogen dan het lichaam en de sport ver uit hun blikveld hebben gebannen, het is niet zo dat niemand in de westerse wereld ooit op het idee is gekomen dat sportieve inspanning een religieus aspect heeft. Ik heb me vooral beziggehouden met de religieuze aspecten van het lopen en ik wil u graag een aantal citaten voorleggen van westerse lopers. Ik heb er zes uitgekozen, die vanuit heel verschillende perspectieven spreken over de religieuze aspecten van het lopen, hoewel er maar twee een direct verband met het christendom leggen. Twee van de zes zijn hardlopers, de rest wandelt, en samen zorgen ze voor een caleidoscoop van verbindingen tussen religie en sport en allemaal hebben ze het op een of andere manier over de heilige kracht die door beweging wordt opgewekt.

Herman Andriessen: ‘Het komt erop neer dat je voortdurend de ene voet voor de andere zet, onophoudelijk in beweging bent. Het zou wel eens kunnen dat daarin – in zoiets eenvoudigs – het hele geheim ligt van deze bestaanswijze en van alles wat die met je doet. Voortdurend en onophoudelijk lichamelijk in beweging zijn op een weg die je tot de jouwe maakt en waarop je innerlijk en uiterlijk van alles kan overkomen omdat je bij niets belang hebt; behalve dan bij dit ene, onophoudelijk voorwaarts. Eigenlijk heel merkwaardig dat in zoiets de geest vrij kan worden en de Geest ruimte krijgt.’

Herman Post: ‘Het heimwee is waarschijnlijk des te sterker, omdat ik onderweg zoveel momenten van volmaakt geluk heb gekend; momenten waarop ik niets meer te wensen had. Er was geen terugverlangen naar de weg die achter me lag en geen gespannen uitzien naar wat nog komen moest; ik verkeerde in volmaakte vrede en harmonie met mij zelf en de wereld.’

Dirk van Weelden: ‘Zijn geest verkeert in een toestand die hij de “monnikstand” noemt. […] Het is een retraite-effect, opgewekt door de beweging en de inspanning van het hardlopen.’ […] Waarom voelt dit zo bedwelmend goed? Hoe is het mogelijk dat zo’n doodgewone beweging als van de ene op de andere voet springen en door de wereld hollen hem zo blij maakt? En hoe komt het dat die blijdschap zo diep voelt, zo belangrijk lijkt? Tot wat is hardlopen dan de sleutel? Hardlopen is geen geestverruimend middel; het resultaat is voor hem eerder een verruimd lichaam. […] omdat hij iedere keer dat hij het verruimde lichaam kan laten verschijnen beschouwt als een overwinning op de krachten die hem belagen. Dat zijn de krachten die hem traag en stijf, zwaar en somber, bang en stil willen maken.’

Roger Joslin: ‘Ooit dacht ik dat het plezier dat ik beleefde aan het hardlopen het gevolg was van de productie van endorfines in mijn bloed. Nu begrijp ik dat die endorfines ook door God geschapen zijn. […] God is in the physical.

Herman Vuijsje: ‘Misschien is een pelgrimstocht heden ten dage dus een prima antidepressivum’

‘Misschien is een pelgrimstocht heden ten dage dus een prima antidepressivum’

Bruce Chatwin: ‘Drugs zijn voertuigen voor mensen die niet meer weten wat lopen is.’

Wij mensen, en niet alleen wij, maar alle levende wezens, ondernemen actie wanneer er iets mis is in ons leven. Wanneer er een energietekort dreigt te ontstaan, voelen we honger en gaan we iets te eten zoeken. Wanneer ons lichaam dreigt uit drogen, gaan we drinken; wanneer we het koud krijgen zoeken we naar beschutting en wanneer we het te warm krijgen, zoeken we afkoeling, wanneer we in gevaar komen, gaan we op de vlucht, enzovoort. Zo houden we de vitale waarden van ons lichaam binnen veilige grenzen.

Maar de mens komt ook regelmatig in situaties die hem hogelijk alarmeren, maar waarvoor de natuur ons niet een kant en klare oplossing heeft meegegeven. We hebben grote hersenen en als gevolg daarvan zijn we voor van alles en nog wat bang. Dieren kijken niet op of om van een onweersbui, mensen denken dat de wereld vergaat. En omdat we niet weten hoe we een onweersbui tot bedaren moeten brengen, gaan we zelf iets verzinnen: een ritueel. En dat is wat sport is: een ritueel, beter gezegd: sport is het bewegingsaspect van ritueel gedrag.

Een ritueel voltrekken is iets doen omdat je niet weet wat je moet doen. Sport is bewegen om het bewegen zelf. Een ritueel lost het probleem niet op, maar zorgt er wel voor dat de angst afneemt, en daarmee is het grootste deel van het probleem natuurlijk wel opgelost. Precies dat is de heilige kracht die door beweging wordt losgemaakt, waar Gerardus van der Leeuw het over had en waar alle auteurs die ik net geciteerd heb in allerlei verschillende bewoordingen ook over spreken.

Ik zal u nu enkele voorbeelden laten zien van sportbeoefening in verschillende religieuze tradities. Eerst twee tradities die zijn uitgestorven, die van het oude Griekenland en die van de indianen in Noord- en Midden-Amerika, daarna gaan we naar een nog bestaande boeddhistische traditie en vervolgens naar twee christelijke rituelen waarin nog duidelijk sportieve elementen zijn waar te nemen.

De Grieken

XX
XX
XX

Als we kijken naar de antieke Griekse cultuur op haar hoogtepunt, dan zien we grote, aan een enkele god gewijde heiligdommen die minstens een keer per jaar een groot festival ter ere van de godheid organiseerden. In Olympia was een heiligdom ter ere van de oppergod Zeus, in Delphi een heiligdom voor Apollo, de god van de kunsten en in Epidaurus was het heiligdom van de genezingsgod Asclepios, om maar een paar te noemen. In al die heiligdommen werd jaarlijks een festival voor de goedheid gehouden, waar sportwedstrijden en tragedieopvoeringen naast offers, processies en hymnen deel uitmaakten van de liturgie. In de zomer reisden de sporters van festival naar festival om aan de wedstrijden in de heiligdommen deel te nemen. De sportwedstrijden werden veelvuldig afgebeeld en veel van die afbeeldingen zijn bewaard gebleven.

De sportfaciliteiten maakten een geïntegreerd en permanent onderdeel uit van de heiligdommen. Hieronder de banen in Epidauros (links) en Delphi, waarop de hardloopwedstrijden werden gehouden.

Indianen

De autochtone bevolking van Noord- en Zuid-Amerika kende voor de komst van de Europeanen een groot aantal sporten die allemaal werden beoefend in wedstrijdverband en in het kader van vruchtbaarheidsrituelen. Die vruchtbaarheidsrituelen draaiden voor een belangrijk deel rond de verbouw van maïs. De authentieke afbeeldingen zijn voor ons veel moeilijker te lezen dan die van de Grieken.

XX

Ik wil graag twee van de indiaanse sporten verder bespreken, namelijk het hardlopen bij indianenvolken in het zuidwesten van de Verenigde Staten en de balspelen van de Maya en andere Midden-Amerikaanse volken.

Vanaf de eerste contacten met de Europeanen hebben de indianen steeds weer grote indruk gemaakt met hun fabelachtige loopvermogen. Regelmatig duiken in de literatuur verhalen op over indianen die over de lange afstand paarden kunnen verslaan.Er waren verschillende vormen van hardloopwedstrijden, estafettewedstrijden op geprepareerde banen, lange-afstandwedstrijden crosscountry en wedstrijden waarbij een rubber bal of een stokje voortgeschopt moest worden. Voor alle typen wedstrijden gold dat ze uren konden duren. Als de wedstrijd niet was afgelopen wanneer het donker werd, dan werden er fakkels ontstoken.

Hieronder enkele afbeeldingen die door westerlingen zijn gemaakt

XX
XX

Iedere nederzetting had zijn eigen renbaan van ongeveer 2,5 kilometer lang. Die banen lagen in oost-west richting, verwijzend naar de baan van de zon, die naast de wolken en de regen een belangrijke rol speelde in de vruchtbaarheidsrituelen waarin de hardloopwedstrijden waren ingebed. Die rituelen, waarvan ook speciale kleding, lichaamsbeschildering, maskers, liederen, dansen en de oprichting van sacrale bouwwerken deel uitmaakten, duurden vaak dagenlang. Winnen was slechts van secundaire betekenis, de indiaan rende voor wolken, regen en de rijping van het gewas; wie won, had daar het meest aan bijgedragen en dat was de prijs.

Bij het indiaanse lopen ging het nooit om het behalen van grote snelheden, ook niet bij de estafettewedstrijden; het ging om uithoudingsvermogen. De renners ‒ verdeeld in twee teams ‒ stelden zich op aan de uiteinden van de baan en losten elkaar daar af; iedere individuele loper mocht zo vaak het parcours afleggen als hij wilde of kon. De wedstrijd was afgelopen wanneer het ene team een hele baan voorlag op het andere, of wanneer een team opgaf omdat het volledig uitgeput was.Er konden nog net foto’s worden gemaakt van traditionele indiaanse loopevenementen, voordat ze verdwenen.

XX

De enige plaats waar het indiaanse hardlopen nog in min of meer authentieke vorm te zien is, is bij de Tarahumara indianen in het noorden van Mexico. Daar leven ze diep in de bergen van de Sierra Madre. Zij houden nog rituele hardloopwedstrijden, zowel voor de mannen als voor de vrouwen. De Tarahumara lopen op minimale sandalen, die vroeger van leer werden gemaakt en tegenwoordig van oude autobanden, over de stenige bergpaden. Zij zijn niet erg gesteld op bezoekers van buiten, maar ze vormen desondanks een geweldige trekpleister voor westerse (vooral Amerikaanse) lange-afstandlopers. Iedereen wil lopen met een Tarahumara.

Midden-Amerika

Een of andere vorm van ritueel balspel wordt in Midden-Amerika al ten minste 3000 jaar beoefend en het heeft in die tijd veel verschillende vormen gekend. Een van de meest pregnante overblijfselen van de balspel zijn de typisch vormgegeven ommuurde velden die er voor werden aangelegd. Van die ommuurde velden zijn er intussen ruim 1300 opgegraven en die maken allemaal deel uit van complexen van religieuze gebouwen. De grootte van die velden varieert sterk, de kleinste meet 5 bij 16 meter, de grootste 30 bij 96 meter.

XX

aak zijn er meerdere van dergelijke balsportvelden binnen de grenzen van een heiligdom, tot wel 24. Dat zou er op kunnen wijzen dat ze aan een bepaalde god zijn gewijd.

Het spel dat op deze velden werd gespeeld was een soort volleybal zonder net (de bal moet door twee partijen van twee tot vier spelers om de beurt in de lucht worden gehouden en de spelers moeten ieder op hun eigen helft en binnen een gemarkeerd speelveld blijven). De bal was van rubber en kon wel 4 kilo of nog meer wegen. Die bal werd met de heup, de arm, de knie of de schouder gespeeld (niet naar keuze, maar afhankelijk van de plaatselijke spelregels).

Er zijn aanwijzingen dat dit balspel werd beschouwd als een geritualiseerde vorm van oorlogvoeren, want op de muren van de velden zijn reliëfs met oorlogsiconografie gevonden. Oorlogvoeren was voor veel Midden-Amerikaanse volken een manier om aan de noodzakelijke gevangenen voor mensenoffers te komen. Voor De Mayagoden was mensenbloed het favoriete voedsel en wie wilde dat de goden de oogst zouden bewaken, moest zorgen dat het ze niet ontbrak aan offers van mensenbloed. Oorlog was dus een onderdeel van de vruchtbaarheidsrituelen, en de geritualiseerde oorlog van het balspel was dat ook. In enkele heiligdommen zijn aanwijzingen gevonden dat de verliezers van het balspel, net als de verliezers van de oorlog, aan de goden werden geofferd. Maar er zijn ook afbeeldingen waarop de rubber bal geofferd wordt.

XX

Ook zonder het gevaar te lopen dat je aan de goden werd geofferd, was het spel erg gevaarlijk. Er vielen doden bij. In de zestiende eeuw schreef een Spaanse kroniekschrijver dat spelers een bal tegen hun hoofd of hun buik vaak niet overleefden en dat alle spelers na de wedstrijd onder de bloeduitstortingen zaten, soms zo ernstig dat ze eraan geopereerd moesten worden of er later aan overleden.

In een moderne vorm wordt het spel nog steeds gespeeld (als sport) in Mexico en het is nog steeds behoorlijk gevaarlijk. De bal weegt 3 kilo, de heup wordt beschermd met een stuk leer.

Japan

Dit waren een aantal nagenoeg uitgestorven tradities. Nu gaan we naar het heden. Eerst naar Japan. Op een berg iets ten noordoosten van Kyoto staat een groot kloostercomplex dat het hoofdkwartier is van het Tendaiboeddhisme. Dat kloostercomplex heet Enryakuji en is het Japanse equivalent van het Vaticaan.

In een van de klooster op de berg wonen monniken die in het westen wel de ‘marathonmonniken’ worden genoemd. Dat is een beetje misleidend want de monniken rennen niet. Ze lopen in een straf wandeltempo over de berghellingen. Ze mogen niet rennen, maar de hellingen zijn over het algemeen ook veel te steil om te kunnen rennen. Beter is de Japanse benaming: kaihōgyōmonniken (kaihōgyō betekent: pelgrimage over de berg). De pelgrimage is een esoterisch (en dus geheim) ritueel dat in de nacht wordt voltrekken en waar eigenlijk geen buitenstaanders bij mogen zijn.

De monnik draagt tijdens de pelgrimage de voorgeschreven kleding die bestaat uit een wit katoenen gewaad, een wijde broek, beenwindsels, een typische stukje stof dat de pols en de bovenkant van de hand bedekt. Aan de linkerarm een grote hoed van dunne stroken hout, die de vorm heeft van een opgerold lotusblad. In de linkerhand draagt de pelgrim een rozenkrans. Aan de blote voeten mogen alleen sandalen van stro worden gedragen.

De nachtelijke pelgrimage begint om een uur ’s nachts en is 35 kilometer lang. Onderweg moeten er bij 250 staties mantra’s worden gereciteerd en rituelen worden verricht. Dat zijn tempels, boeddhabeelden, heilige bergtoppen, stenen, bomen, bamboebosjes, watervallen, vijvers en bronnen. Eten en drinken is niet toegestaan tijdens de tocht, en rusten ook niet. Tussen acht en negen ’s morgens is de monnik weer op zijn thuisbasis. Daar wordt een bad genomen en wat gegeten en dan wacht de dagtaak, want het is niet zo dat wie ’s nachts 35 kilometer over de berg loopt overdag zou mogen slapen. Pas om een uur of zes zit de dag erop en kan er een paar uur worden geslapen tot het weer tijd is voor de volgende nachtelijke pelgrimage. Dat honderd nachten achter elkaar, zonder onderbreking, en op een strikt vegetarisch dieet. Van competitie is geen sprake, hier wordt gelopen voor de verlichting van de geest.

XX

De honderddagepelgrimage is voor jonge monniken die in opleiding zijn. De ‘echte’ kaihōgyō telt duizend nachten. Om daaraan te mogen beginnen moet de monnik zich verplichten tot een retraite van twaalf jaar waarin hij de berg niet mag verlaten. In de eerste zeven jaar van die retraite maakt hij duizend keer de nachtelijke pelgrimage over de berg in clusters van honderd of tweehonderd aaneen. De afstanden variëren tussen de 35 en de 80 kilometer per nacht. Het is een absolute uitputtingsslag waarin het lichaam tot het uiterste op de proef wordt geteld. In het Tendaiboeddhisme wordt de kaihōgyō beschouwd als een leerproces en een weg tot verlichting. Wie de duizenddagen kaihogyo heeft volbracht, wordt een ‘levende boeddha’ en in Japan een superster.

Fátima

En nu gaan we naar het christendom, want ook daar is nog iets van sportbeoefening in een religieuze context waar te nemen.

Eerst begeven we ons naar het Portugese heiligdom Fátima. Daar wordt een ritueel beoefend waarvan je zere knieën en verschrikkelijke spierpijn krijgt, en dat naar mijn mening sterke overeenkomsten vertoont met rituele sportbeoefening. Portugese pelgrims in Fátima leggen de weg van de (vroegere) ingang van het heiligdom naar de kapel die staat op de plaats waar ooit Maria verscheen op hun knieën af. Daarvoor is in de betonnen vlakte van het plein een speciaal glad marmeren pad aangelegd van bijna 200 meter lang.

In eerdere publicaties werd het ritueel van de knielweg als een anachronisme beschreven. Aan de randen van het toenmalige Europa leefden nog middeleeuwse gebruiken, maar die zouden snel verdwijnen wanneer ook daar de moderniteit was doorgedrongen. In al hun achterlijk moesten die rituelen snel worden vastgelegd, want ze zouden spoedig voorgoed verdwenen zijn. En kijkt u nu eens naar de foto’s die ik dertig jaar later in 2008 heb gemaakt.

XX

Portugal heeft in de afgelopen dertig jaar een geweldige moderniseringsproces doorgemaakt, maar de op de knielweg is het drukker dan ooit. De in het zwart geklede boerenvrouwen zie je nauwelijks meer, maar hun modern geklede en gekapte dochters en kleindochters volvoeren nog hetzelfde ritueel. Met achterlijkheid heeft dat ritueel dus niets te maken. Het lijkt tamelijk ongevoelig te zijn voor culturele verandering.

Vrijwillige lichamelijke inspanning, zeker wanneer daarbij de pijngrens wordt overschreden, kan zeer bevredigend zijn. Bij acute pijn worden stoffen ‒ endorfines ‒ aangemaakt in de hersenen, die in eerste instantie bedoeld zijn om de pijn te verminderen en het lichaam mobiel te houden. Op de langere termijn bevorderen deze endorfines de productie van weer een andere stof ‒ dopamine ‒ die een veel langduriger effect heeft en onder meer het beloningscentrum in de hersenen stimuleert. Met andere woorden: wie zichzelf even pijn doet ‒ en dan maakt het niet uit of dat in de sportschool of op het Fátimase marmer gebeurt, of het beoogde effect een strakker lijf of hulp van boven betreft ‒ houdt daar met een beetje geluk een heel lekker gevoel aan over. En wanneer dat goede gevoel optreedt nadat Maria om hulp is gevraagd bij een probleem, dan zal dat zeker het vertrouwen in de goede afloop versterken. Dan kun je het leven voorlopig weer even aan. Kortom, met armoede en achterlijkheid heeft de grote drukte op het knielpad in Fátima niets te maken. De Portugese gelovigen weten dat deze beweging heilige kracht losmaakt.

de Semana Santa

De processies die in de Goede Week voorafgaand aan Pasen in Spaanstalige landen (en ook in Italië) worden gehouden, komen in een aantal opzichten heel dicht bij de Griekse religieuze festivals. Het zijn complexe rituelen die een hele week in beslag nemen en zijn opgebouwd uit beeldende kunst, theater, muziek en lichamelijke inspanning.

De processies worden georganiseerd door broederschappen die bij een buurt en één of meerdere kerken horen. De processie start en eindigt bij die broederschapskerk en legt vele kilometers door de stad af. In de processie, waarvan sommige wel 12 tot 15 uur kunnen duren, worden een soort praalwagens meegevoerd, die niet rijden, maar gedragen worden en pasos of tronos.

Zo’n paso bestaat uit een houten draagbaar met (soms verzilverd of verguld) houtsnijwerk Op die draagbaar staat ofwel een beeldengroep die een scene uit het lijden van Jezus voorstelt ofwel een enorm beeld van Maria. Afhankelijk van de grootte van de draagbaar bevatten de scenes uit de lijdensweg van Jezus meer of minder figuren en landschapselementen. Soms staan er een of meerdere complete bomen op de draagbaar, bijvoorbeeld wanneer de scene in de olijfhof wordt uitgebeeld. Een dergelijke draagbaar wordt altijd gevolgd door een draagbaar waarop alleen een beeld van Maria staat, die de lijdensweg van haar zoon volgt met betraand gezicht.

Zoals ik al zei wordt dat alles gedragen en niet gereden. Aangezien een gemiddelde draagbaar compleet aangekleed gemakkelijk 5000 kilo weegt, ligt het voor de hand dat er heel wat goed georganiseerde spierkracht nodig is om die gevaartes door de straten van de stad te dragen. Die dragers vormen een aparte groep binnen de broederschap, de costaleros of costaleras.

XX

Er zijn argumenten aan te voeren om dit dragen aan te merken als religieuze sportbeoefening. Ten eerste: het is ongelooflijk zwaar. Hoe zwaar hangt een beetje af van de manier waarop de baar wordt gedragen, maar geloof maar dat het vreselijk zwaar is om zo’n enorm gevaarte 12 uur lang door de straten te zeulen. Om de ongeveer 500 meter moet er worden gerust. Er is dus een meer dan gemiddelde lichaamskracht voor nodig. De meeste dragers zijn dan ook jonge mannen.

en tweede: er is technische vaardigheid voor nodig die geoefend moet worden. Een van de moeilijkste klussen is er aan het begin van de processie, wanneer de paso de kerk moet worden uitgedragen. Meestal is dat millimeterwerk en bij veel kerken moeten de dragers daar voor letterlijk op de knieën. Is dat eenmaal gelukt, dan moet het gevaarte meestal nog een aantal treden worden afgedragen. Dat is allemaal natuurlijk verre van ongevaarlijk, want je moet er niet aan denken wat er gebeurt wanneer zo’n gevaarte van 5000 kilo uit balans raakt. Daar kunnen doden bij vallen. Vervolgens gaat het door nauwe straatjes waar tussen de uitstekende balkons vaak ook niet meer dan een paar centimeter speelruimte is. Het nemen van een straathoek vereist een speciale techniek van hele kleine stapjes en kan zo tien minuten duren. En dan de belangrijkste vuurproef: het dansje. Voor belangrijke kerken op de route of bij de ontmoeting met een ander processiebeeld, wordt ter begroeting een soort dansje uitgevoerd met de paso.

Alleen een volledig op elkaar ingespeeld team van dragers kan dat allemaal tot een goed einde brengen. Voor dat alles wordt ieder jaar maandenlang geoefend en nieuwelingen in de dragersgroepen worden de eerste jaren ingezet op de plaatsen waar ze niet al te veel kwaad kunnen. Het lijkt me dat die combinatie van eisen aan lichaamskracht, techniek en teamspirit toch wel erg veel op sport lijkt.

Kortom: In veel culturen waren en zijn sport en religie nauw verbonden en zelfs in het christendom zijn daarvan nog sporen terug te vinden.

Dit is de bewerking van een lezing in het Museum voor Religieuze Kunst in Uden in 2011